Bomen over de weg naar Santiago
Op goede vrijdag 30 maart 2018 zijn mijn vrouw Ineke en ik op weg gegaan naar Santiago de Compostella. We vertrokken vanuit ons huis in Den Bosch. We lieten de sleutels achter bij onze jongste zoon. Hij zou vier maanden op ons huis passen. Ik had me voorgenomen om vier maanden lang elke dag een boom te fotograferen. Dat zou me dwingen om niet alleen omlaag naar mijn voeten te kijken, maar ook om opmerkzaam te blijven over wat er om me heen gebeurt. Wat vertellen deze bomen mij? Hieronder het eerste hoofdstuk. De eerste boom.
Den Bosch: De sacrale kastanjeboom bij de Sint Jan.
De eerste boom die ik gefotografeerd heb, is de kastanjeboom op de Parade voor de Sint Jan in Den Bosch. Vroeger stonden er lindebomen maar in de zestiger jaren van de vorige eeuw zijn ze vervangen door kastanjebomen. Toen was de Parade een parkeerplaats en de kleverige honingdauw van bladluizen die in lindebomen zitten, zouden blijven plakken aan de geparkeerde auto’s en dat kon natuurlijk niet. De bladeren van paardenkastanjes hebben medicinale krachten. Ze helpen vooral bij spataderen en zware benen. Jammer genoeg is het nog lente en kunnen we geen bladeren meenemen voor onderweg.
De boom voor de kathedraal noem ik de sacrale boom. De weg naar Santiago is van oorsprong een religieuze heilige weg. Al vanaf de middeleeuwen lopen pelgrims vanuit heel Europa naar het graf van de apostel Jacobus om boete te doen en vergeving te vragen voor hun zonden. Het begon allemaal in de negende eeuw met Pelayo, een kluizenaar die een ongewoon helder licht had gezien boven een heuvel. Daar werd een tombe gevonden. De plaatselijke bisschop zag meteen dat daar de stoffelijke resten van Jacobus de Meerdere lagen. In het jaar 44 na Christus was de apostel in Jeruzalem onthoofd, waarna zijn discipelen zijn lichaam met een schip in zeven dagen terugbrachten naar het westen, de streek waar hij ooit gepredikt had. De ontdekking van zijn tombe bracht snel een pelgrimage op gang, die al eeuwen standhoudt.
Maria is er niet?
We hebben op 30 maart 2018, op Goede Vrijdag, met onze vrienden bij de Sint Jan afgesproken om daar afscheid te gaan nemen. De tocht gaat beginnen met het opsteken van een kaarsje bij Maria. Sinds de veertiende eeuw steken Bosschenaren kaarsjes op bij de ‘Soetelieve Vrouwe van Den Bosch’. Ik heb dat ook regelmatig gedaan voor een zieke kennis of familielid, om een examen goed te maken of zo maar. Wat is er mooier dan in die eeuwenoude traditie afscheid te nemen en de goedkeuring van Maria te vragen.
Er zijn veel legendes over Maria uit Den Bosch opgetekend, maar rond 1380 waren de Bosschenaren het eens. Het was een lelijk houten beeld van hard eikenhout. Ze lieten het beeld verwaarloosd tussen andere rotzooi liggen. Het was bijna als bestoft beschimmeld stuk hout in een sloopvuur terecht gekomen. De jongen die het op wilde branden kreeg er spijt en zette het beeld op Witte Donderdag tussen de andere beelden in de kerk. Maar daar moest hij weg. Zo’n lelijk beeld kon toch niet op Goede Vrijdag in de kerk staan? Na veel gedoe is Maria na een jaar, netjes gekleed en met baby weer teruggeplaatst. En toen begonnen de ‘mirakelen’. Het bovenstaande verhaal en alle mirakels zijn opgetekend in het Mirakelboek. Het werd vrij snel bekend dat deze Maria wonderen verricht en ook Den Bosch werd een welbekende pelgrimageplaats. Er kwam een heuse Broederschap dat op Maria paste. Deze Broederschap waar Jeroen Bosch ook ooit lid van is geweest, bestaat nog steeds. Op een nacht heeft Maria zelfs gewandeld door Den Bosch en de dag daarna waren alle pestlijders genezen. Maar wat was onze teleurstelling groot. Het komt nooit voor en eigenlijk is dit op zichzelf een mirakel, maar juist deze dag, 30 maart 2018, op Goede Vrijdag was Maria er niet, net zoals 638 jaar geleden. Ze is in de revisie. Ze krijgt een opknapbeurt en met Pasen zou ze weer terug zijn.
De katholieke tradities zijn er bij mij met de paplepel ingegoten. Ik ben in de middeleeuwse doopvont van de Sint Jan gedoopt. Zo’ n doopvont waarvan de deksel met een kraan omhoog gehesen moest worden. Samen met mijn tweelingbroer lagen wij in doopjurken in de handen van onze peetooms en peettantes. Dat doet me denken aan Obelix de onoverwinnelijke Galliër die als baby in de ton met onoverwinnelijke drank is gevallen en er ook niet meer van afkomt. Op alle vakanties sleepte onze vader ons alle kerken binnen en zijn ultieme doel was om in elke kerk orgel te kunnen spelen. En toen dacht ik telkens weer: ‘En dan moet mijn vader natuurlijk weer orgel spelen en dan gaat hij op zoek naar een koster om hem te overtuigen dat het heel mooi zou zijn en dat gaat allemaal van mijn tijd af want nu kan ik niet spelen’. Gelukkig voor mijn kinderen speel ik geen orgel. Maar mijn zonen tronen hun vriendjes ook op vakanties kerken binnen. Die traditie is in ieder geval overgeleverd, terwijl zij, net zoals ik, heel verveeld al die kerken zijn ingegaan toen ze kleiner waren. Van die traditie kom ik niet af en neem ik mee op de weg naar Santiago, maar betekent dat ook de God met me meeloopt?
De geest van Durkheim
In het verleden heb ik meegewerkt aan een wetenschappelijk boek over rituelen, Rituals, Media and Conflicts (2011). En ik voelde me toen vooral aangetrokken door het onderzoek naar de betekenis van religie van de Franse socioloog Emile Durkheim (1858-1917). Hij heeft in 1912 als een van de eerste een wetenschappelijk onderzoek gepubliceerd over dat fenomeen religie: “ Les formes élémentaires de la vie religieuse”. Hij meende dat er al religie was voordat het schrift werd uitgevonden, dus om religie in zijn oorsprong te onderzoeken moet je dat doen bij schriftloze volkeren die er nog zijn. Hij bestudeerde de religie van de Aboriginals en komt tot de conclusie dat er bij religie sprake is van twee gescheiden parallelle werelden: de sacrale en de profane wereld. De sacrale, heilige wereld is de wereld van de goden, de geesten, het imaginaire, het ontastbare, het immateriële, het bovennatuurlijke. De profane wereld is de wereld van het tastbare, het materiële, het natuurlijke. Volgens Durkheim worden deze twee op zich gescheiden werelden verbonden door handelingen, rituelen en verhalen. Bij de Aboriginals spelen regendansen een belangrijke rol, bij christenen de mis of kerkdienst en bij de (niet) katholieken in Den Bosch ook het opsteken van een kaarsje bij Maria de ‘Soetelieve Vrouwe van Den Bosch’; en natuurlijk ook het lopen naar Santiago.
De kastanjeboom voor de kathedraal is nog kaal, de lente is pas net begonnen en op de achtergrond zie je de stenen van de Sint Jan. Deze stenen symboliseren de verbintenis met de sacrale wereld. De Sint Jan is het huis van God. Op weg gaan naar Santiago is in de geest van Durkheim bij uitstek geschikt om te onderzoeken of er bij mij een verbintenis gelegd kan worden tussen de profane en de sacrale wereld. Volgens het idee van Durkheim zijn deze twee werelden in principe gescheiden, maar kunnen ze niet zonder elkaar. Ze zijn er alle twee, ongeacht hoe een individu over deze werelden denkt. Wat van belang is, is wat je onder de twee verschillende werelden verstaat. Dat lijkt me inderdaad een mooie analyse, maar wat voor betekenis heeft dat voor mij voor de sacrale en de profane wereld?
Er is veel literatuur over de weg naar Santiago verschenen en ik voel me het meest thuis bij het boek van Herman Vuisje, Pelgrim zonder God. Daarin zegt hij dat het bijzonder is dat Santiago zich heeft weten te bevrijden uit dat middeleeuwse keurslijf van boetedoening en gesmeek. De Camino heeft zich moeiteloos aan het postkerkelijk geloofsklimaat in West-Europa aangepast. Wie nu naar Compostella trekt, maakt zich juist los van waarden als effectiviteit en efficiëntie. Vaak weet hij zelfs niet wat hij wil en gaat hij op pad om daar achter te komen. Terwijl we in ons dagelijks leven steeds doelgerichter zijn geworden, is op de Camino een tegengestelde ontwikkeling te zien. En dat alles heeft volgens Vuisje weinig meer met God te maken, maar meer met een persoonlijk ontwikkelingstraject.
Voordat ik vertrok heeft er een interview met mij gestaan in Vox, het blad van de Radboud Universiteit. Daar staat het volgende te lezen: ‘”De Haes was er zelf verbaasd over hoe bevrijd hij zich voelt nu hem een lange wandeltocht wacht.” Hij heeft zijn werk de laatste jaren toch als “geketend” ervaren, beseft hij. “Ik heb me te veel laten leiden door productienormen en prestatie-eisen van de organisatie, en te weinig gevaren op mijn eigen kompas.”’ Dit is exact wat Vuisje bedoelt.
Ik ben dus ook een pelgrim zonder God. Maar wel een pelgrim die gelooft in de sacrale wereld van Durkheim. De kaarsjes bij Maria en Sint Antonius helpen in mijn beleving echt. Al is het maar dat je bewust je aandacht ergens op focust en ergens bij stil staat. We hebben nog steeds een wereld waarover je je verwonderen kunt, je verbeelding de vrije loop kunt laten, iets natuurlijks als bovennatuurlijks kunt zien.
In de denktrant van Durkheim zijn de boom en de stenen van de kathedraal profaan. En wat deze stenen presenteren, namelijk het huis van God is sacraal. De boom voor de kathedraal is weliswaar profaan, maar naar mijn idee heeft de boom ook een sacrale, dat wil zeggen, heilige en symbolische betekenis. Die betekenis zit hem niet in de boom zelf, maar in mijn hoofd. Daar is het terechtgekomen via verhalen. Het zelfde zou je ook van de boom kunnen zeggen, bomen zijn het symbool van het leven. Ze wortelen in de aarde, groeien naar de hemel, vertakken zich, bloeien in de lente, geven vruchten in de herfst en zijn kaal in de winter. Eigenlijk heb ik vroeger nooit wat gehad met bomen, wel met kerken.
Een religieuze tocht?
Terug naar het begin: Sta ik aan het begin van een religieuze tocht?
Het woord alleen al: ‘religieus’ geeft bij mij een negatieve associatie. Religieus doet me denken aan kerkelijk en dat doet me denken aan kindermisbruik. En dan hoor ik echte katholieken zeggen: maar kindermisbruik had je overal. Dat is misschien wel waar, maar juist de kerk heeft een moreel gezag. En als je een morele waarheid verkondigt, kan het niet anders dat je een voorbeeldfunctie hebt. Dan gaat het niet over een of andere onverlaat die iets fout doet, maar om het systeem dat die kindermisbruik heeft toegedekt.
Aan de andere kant werk ik op een katholieke universiteit bij de Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen en geef ik met de Benedictijnse monnik Thomas Quartier weekenden in zijn abdij over de betekenis van het leven en geef ik in een ander klooster weekenden over het geluk van het leven. Aan het eind van de tocht hoop ik een antwoord te hebben of dit voor mij een religieuze tocht is. Ik hoop op antwoorden via de bomen die ik tegen ga komen.
In het parochiehuis van de Sint Jan hebben we de eerste stempels gekregen in onze credentialboekjes. De eerste stempel is van de Sint Jacobsparochie. Jacobskerken waren al vanaf de Middeleeuwen bedoeld voor pelgrims die op weg gingen naar Santiago. De Jacobskerk is geen kerk meer en is omgedoopt tot Jeroen Bosch Art- Centrum en de Sint Jan heeft de parochie overgenomen. De tweede stempel is van het bisdom Den Bosch. De laatste stempel zal van de kathedraal van Santiago zijn. Deze boekjes zijn onderweg onze paspoorten. Als we in Santiago aankomen dan kunnen ze daar aan de hand van de stempels zien dat we de hele weg hebben gelopen.
Het vertrek vanaf de Sint Jan is het vertrek uit de bekende vastigheid. We starten de onzekere liminale sacrale weg. De kastanjebomen en de Sint Jan laten we achter ons. We nemen afscheid van onze vrienden en kinderen en gaan lopen op weg naar Santiago.
De eerste dag is een bekende route en loopt naar onze eerste overnachtingsplaats in Oisterwijk. We lopen langs het voormalige concentratiekamp in Vught om koffie en appeltaart te eten bij de IJzeren Man. We gaan langzaam wennen aan het harde pelgrimsleven.